Belgische Herder Club Nederland - Logo

Degeneratieve myelopathie

Als rasvereniging is het bewaken van een gezonde populatie van groot belang. Fokken doen we niet alleen. Het voorkomen van erfelijke problemen ook niet. Wanneer we zien dat er onderzoeken naar erfelijke defecten in buitenlandse populaties plaatsvinden dan is dit mogelijk ook voor ons van belang. Het voorkomen van het fokken met dieren die bewezen belast zijn met erfelijke ziekten, en het voorkomen van de verspreiding van dergelijke genetische defecten is hierbij ons doel.

Vaak komen we dezelfde ouderdieren in verschillende landen tegen in de stambomen en zijn derhalve populaties van verschillende landen zeer vergelijkbaar, zoals nu het geval lijkt.

Tijdens onderzoek van de diergeneeskundige faculteit in België werd vastgesteld dat het verantwoordelijke gemuteerde gen voor degeneratieve myelopathie relatief vaak voorkwam bij de geteste honden. Degeneratieve myelopathie is een fatale afwijking van het ruggemerg. Veel dieren moeten binnen het jaar na het opduiken van de symptomen worden geëuthanaseerd.

Bij Mechelse herders bleek dat 12,7% dragers waren van deze afwijking. Het werd aangeraden om de DNA-test op te nemen bij het opstellen van fokschema’s in België om de frequentie geleidelijk aan te doen dalen. Indien er een afwijking binnen het ras, een variëteit of populatie met een regelmaat lijkt voor te komen en er is een test beschikbaar dan is het zaak om actie te ondernemen. In dit geval bleek de DNA test voor Duitse herders ook te geschikt te zijn voor Mechelse herders. Het zou wellicht verstandig zijn om met betrekking van de onderstaande resultaten van het onderzoek ook naar de situatie van de Nederlandse Mechelaars te kijken.

Pauline Koning-Stern Hanf (voorzitter BHCN)

 

Onderstaand een verkorte weergave van het artikel. Resultaten van andere rassen zijn hier niet meegenomen. U kunt het volledige artikel vinden op: http://lv.vlaanderen.be/sites/default/files/attachments/Rapport.pdf

 

 

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Vakgroep Voeding, genetica en ethologie

Verslag

Frequentiebepaling via DNA-testen van een aantal prioritaire erfelijke aandoeningen bij een aantal hondenrassen

Faculteit Diergeneeskunde – Labo Dierlijke Genetica Heidestraat 19, B-9820 Merelbeke
http://www.ugent.be/di/di07/nl/onderzoek/genetica/projecten/10-mecher

Prof. Luc Peelman

Email: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Dr. Mario Van Poucke

Email: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. 

Publicatie waarin deze gegevens werden beschreven betreft het wetenschappelijk artikel:

Beckers E. et al., Frequentiebepaling van ziekte veroorzakende mutaties in de Belgische populatie van enkele hondenrassen – Deel 1: herders. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift vol 85 nr 4: 175-184, 2016.

Zowel het tijdschrift als het artikel zijn gratis online te raadplegen.

Situering

Om een geïntegreerde fokstrategie voor de verschillende hondenrassen in België te kunnen uitwerken op een verantwoorde en wetenschappelijk onderbouwde manier dienen per ras twee belangrijke aspecten binnen de Belgische context te worden onderzocht. Enerzijds dient nagegaan te worden wat de genetische diversiteit en inteeltgraad is binnen de rassen en anderzijds dient bepaald te worden wat de frequentie is van de belangrijkste erfelijke aandoeningen in deze rassen. Enkel door deze gegevens te combineren kan een degelijke geïntegreerde fokstrategie in de huidige Belgische context uitgewerkt worden. Tot op heden werd voor het bepalen van de frequentie van erfelijke aandoeningen gebruik gemaakt van gegevens verzameld in buitenlandse studies/populaties, voor zover die er al zijn/waren. Deze gegevens werden geëxtrapoleerd naar de Belgische situatie. Hoewel dit zeker een indicatie kan geven over de lokale toestand, houdt het ook een aantal mogelijke valstrikken in. Genetische diversiteit en ook de frequentie van erfelijke aandoeningen zijn onderhevig aan plaats- en tijdsgebonden schommelingen als gevolg van het (overmatig) inzetten van bepaalde (populaire) dieren waardoor subpopulaties (lijnen) ontstaan die wat betreft genetische samenstelling behoorlijk van elkaar kunnen verschillen en die bijgevolg niet representatief zijn voor elkaar.

Om een goed idee te krijgen over de Belgische situatie dienen beide aspecten in de huidige, lokale context bepaald te worden. Het geeft weinig meerwaarde om enkel de genetische diversiteit binnen de Belgische populaties te bepalen en voor de erfelijke afwijkingen van buitenlandse gegevens gebruik te maken of omgekeerd. Om echt een goed werkinstrument te maken dienen beide zaken op dezelfde populaties bepaald te worden. Aangezien er nauwelijks tot geen frequentiebepalingen van erfelijke aandoeningen binnen in België gehouden hondenrassen werden uitgevoerd dient dit nog te gebeuren. Gegevens over frequenties van erfelijke aandoeningen verkregen via dierenartsen, dierenklinieken en fokkers zijn heel fragmentarisch om verschillende redenen, waarvan de voornaamste uiteraard is dat er op enkele uitzonderingen na geen systematische registratie is. In veel gevallen worden dierenartsen en dierenklinieken enkel geconfronteerd met aangetaste dieren of dieren waarvan een vermoeden van aantasting bestaat. Een bijkomend probleem is dat nogal wat erfelijke aandoeningen sterk gelijkende symptomen veroorzaken en dat de symptomen van dezelfde aandoening sterke variaties kunnen vertonen waardoor een eenduidige diagnose moeilijk is en de frequentie van voorkomen van de aandoeningen moeilijk te bepalen is op basis van uiterlijke kenmerken. Frequentieschattingen louter op basis van klinische aspecten dienen dan ook met de nodige voorzichtigheid genomen te worden. De situatie is heel anders voor de erfelijke aandoeningen waarvoor een DNA-test werd ontwikkeld. Frequentiebepalingen van mutaties verantwoordelijk voor een erfelijke aandoening kunnen veel betrouwbaarder gebeuren. Een niet onbelangrijk pluspunt hierbij is dat voor recessieve aandoeningen ook binnen de groep van niet aangetaste dieren onderscheid gemaakt kan worden tussen heterozygoten (dragers), die de mutatie aan 50% van de nakomelingen doorgeven, en homozygoten die volledig vrij zijn van de mutatie. Bij de frequentiebepaling op basis van een DNA-test kan dus ook de frequentie bepaald worden van asymptomatische dragers, wat een belangrijk aspect is om gedegen fokadvies te kunnen geven. 3

Met de resultaten bekomen in dit project hopen we een eerste aanzet te geven tot het hierboven beschreven opzet.

Keuze van de te bestuderen rassen:

Tien rassen werden uitgekozen. Wij publiceren hieronder alleen wat van belang is voor onze eigen rassen de Belgische Herders.

Voor de rassen betrokken in de vermelde studie, Mechelse herder, Tervuerense herder, waren geen specifieke DNA testen in het openbare domein beschikbaar. De Mechelse herder werd echter wel opgenomen in de studie. Gezien de populariteit van het ras in België en de relatieve verwantschap met de Duitse herder vonden we het interessant en nuttig om na te gaan in hoeverre de bij de Duitse herder geïdentificeerde mutaties ook aanwezig zijn bij de Mechelse herder. Hoewel veel erfelijke aandoeningen bij honden ras specifiek zijn worden een aantal aangetroffen bij heel wat rassen. Dikwijls zijn dit oude mutaties die reeds aanwezig waren voor de splitsing van de rassen, soms zijn het nieuwere mutaties die door (onbewuste) inkruising in een ander ras werden geïntroduceerd.

Selectie van te typeren dieren

Om een zo representatief mogelijke steekproef van de Belgische (Vlaamse) populatie van elk van de te onderzoeken rassen te verkrijgen werden stalen verzameld via verschillende kanalen zijnde fokverenigingen, individuele fokkers, dierenartsen en dierenklinieken. Gestreefd werd om minimaal 50 dieren van elk ras te verzamelen en zo weinig mogelijk verwante dieren in het onderzoek op te nemen. De verwantschap bleek niet altijd te controleren wegens het ontbreken van gegevens voor bepaalde dieren. Door te werken met verschillende kanalen bij het verzamelen van de stalen menen we echter dat het aantal verwante dieren in onze onderzochte populaties klein is en dat de bias die hierdoor wordt gecreëerd beperkt is. Frequentiegegevens moeten sowieso altijd met de nodige omzichtigheid genomen worden en mogen zeker niet als absolute cijfers beschouwd worden. Niettemin zijn we er van overtuigd dat de verkregen resultaten voor alle 10 de onderzochte rassen een goede indicatie geven over de aanwezige genetische belasting met betrekking tot de onderzochte aandoeningen en dat de verkregen gegevens nuttig zijn voor de Belgische hondenfokkerij. Hierna worden bij elk van de onderzochte rassen en aandoeningen de gevonden mutatiefrequenties gegeven en toegelicht. Tevens wordt voor elk ras op basis van de gevonden frequenties en de ernst van de aandoening een fokadvies geformuleerd.

Mechelse herder

Voor de Mechelse herder werden de 5 zelfde DNA testen als beschreven voor de Duitse herder uitgevoerd (zie ook bij de keuze van de onderzochte rassen). In deze verkorte versie bespreken we alleen de testen die van direct belang voor de Mechelse Herder zijn. Testen waar geen of nauwelijks score op waren zijn weggelaten.

Samenvattende tabel resultaten Mechelse herder. Wt = wild type of het normale allel. Mut = het mutante, ziekteverwekkende allel. Wt/Mut dieren zijn heterozygote dragers. Voor recessieve aandoeningen zijn ze zelf niet aangetast, maar ze geven de mutatie door aan 50% van hun nakomelingen.

Frequentie % DM HUU XHED*

Wt/Wt

85,9

94,4

100,0

Wt/Mut

12,7

4,2

0,0

Mut/Mut

1,4

1,4

0,0

Wt

92,3

96,5

100,0

Mut 7,7 3,5 0,0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*XHED is een X-chromosoom gebonden aandoening. Mannelijke dieren zijn hemizygoot Wt/- of Mut/-

Degeneratieve myelopathie (DM) is een autosomaal recessief overervende fatale neurodegeneratieve aandoening van het ruggenmerg die zich pas op latere leeftijd doorzet (vanaf 8 jaar)(Awano et al., 2009). De eerst opduikende symptomen zijn ataxie (ongecoördineerd bewegen) en zwakte van de achterpoten. Veel dieren moeten binnen het jaar na het opduiken van de symptomen worden geëuthanaseerd. Zie ook hoger bij de Duitse herder.

Uit onze studie blijkt dat de aandoening in België een relatief hoge frequentie kent, maar niet zo hoog als bij de Duitse herder. Een van de 71 geteste dieren is homozygoot mutant en 9 zijn drager (12,7%). De frequentie van het mutant allel is 7,7% (tegenover 21,4% bij de Duitse herder).

Hyperuricosuria (HUU; urolithiasis) is een autosomaal recessieve aandoening van de urinewegen die wordt veroorzaakt door een mutatie in het SLC2A9 gen (Bannasch et al., 2008). Bij een uitgebreide screening van meer dan 3000 honden behorend tot 127 verschillende rassen werd de mutatie, naast de dalmatiër waar alle dieren homozygoot mutant zijn, aangetroffen in 10 rassen waaronder de Duitse herder en labrador retriever (Karmi et al., 2010). Deze auteurs schatten de frequentie van het mutante allel bij de Duitse herder op 2,6% (zie boven). Wat betreft de Mechelse herder werd in deze studie slechts 1 dier getest.

In onze studie werd de mutatie, in tegenstelling met de Duitse herder, wel aangetroffen bij de Mechelse herder. Van de 72 geteste dieren waren er 3 drager en 1 homozygoot mutant, wat neerkomt op een frequentie van het mutant allel van 3,5%.

Anhidrotische ectodermale dysplasie (AED, XHED)

Is een ziekte welke net als bij de Duitse herder in de studie niet aangetroffen, waaruit we kunnen besluiten dat de frequentie laag tot zeer laag is in de Belgische populatie van de Mechelse herder.

Fokadvies

Andere eveneens geteste mutaties werden niet aangetroffen in onze studie (derhalve zijn ze in deze samenvatting weggelaten). Het routinematig opnemen van beschikbare DNA-testen in fokprogramma’s voor weinig tot niet voorkomende mutaties heeft dan ook weinig zin.

Gezien de relatief hoge frequentie van de DM mutatie (12,7% dragers) is het aan te raden om de DNA-test op te nemen bij het opstellen van fokschema’s om de frequentie geleidelijk aan te doen dalen.

In tegenstelling met de Duitse herder werd de HUU mutatie wel aangetroffen bij de Mechelse herder, maar gezien de relatief lage frequentie (3,5%) en de mildheid van de aandoening (niet alle homozygoot mutante dieren krijgen effectief last) is een routinematige toepassing van de HUU DNA-test niet noodzakelijk en wordt deze enkel aangeraden wanneer er in de lijn/familie precedenten zijn.

Globaal genomen kunnen we stellen dat de bevindingen gedaan bij de Duitse herder ook gelden voor de Mechelse herder en dat nieuwe DNA-testen ontwikkeld voor de Duitse herder best ook geëvalueerd worden bij de Mechelse herder.